Een oude koning in India veroordeelde een man tot de galg. Het vonnis was nog maar net uitgesproken of de terdoodveroordeelde kwam met een verzoek: “Uwe Majesteit is een wijs man met grote belangstelling voor wat uw onderdanen allemaal kunnen. U hebt groot respect voor wijzen en fakirs. Welnu, toen ik klein was, leerde mijn grootvader mij hoe ik een wit paard kan laten vliegen. Niemand anders in dit rijk kan dat, en daarom zou mijn leven gespaard moeten worden”.
Onmiddellijk beval de koning ergens een wit paard vandaan te halen. “Ik heb er wel twee jaar voor nodig”, voegde de veroordeelde toe. “Dan zal je die krijgen”, antwoordde de koning wantrouwend. “Maar als het paard niet leert vliegen, word je opgehangen”.
Zielsgelukkig dat hij nog leefde, vertrok de man met zijn paard. Thuis trof hij iedereen in tranen aan. “Ben je gek geworden?”, jammerden ze. “Sinds wanneer weet jij hoe je een paard kan laten vliegen?”.
“Gaan jullie je nou niet druk maken”, antwoordde hij. “Ten eerste heeft nog nooit iemand geprobeerd om een paard te leren vliegen, dus wie weet, leer ik het wel. Ten tweede is de koning stokoud en kan hij in die twee jaar doodgaan. Ten derde kan ook het paard doodgaan. Dan krijg ik opnieuw twee jaar om een ander paard te dresseren. Ten slotte, als alles gewoon doorgaat zoals het nu is, heb ik twee jaar gewonnen, twee jaar waarin ik alles kan doen waar ik zin in heb. En dat vinden jullie weinig?”. (Paul Coelho in Ode nr. 153)